zondag 26 december 2010
maandag 6 december 2010
woensdag 17 november 2010
donderdag 28 oktober 2010
dinsdag 26 oktober 2010
vrijdag 15 oktober 2010
donderdag 14 oktober 2010
zaterdag 25 september 2010
donderdag 9 september 2010
maandag 30 augustus 2010
dinsdag 3 augustus 2010
vrijdag 16 juli 2010
verwarring . verwarring . verwarring . verwaRring . verwarring . verwarring . verwarrinG . verWArrIng . VerwarrinG . verwarring . verwarring . verwARring . verwarring . verwarring . verwarring . verWarrinG . verwarring . verwarring . verwarring . verWaRring . verwarring . verwarrIng . verwarring . verwarring . veRwaRRing . verwarring . VERwarrING . verwarring . VERWARRING . verwarring . verwARRING . veRwaRring . verwArring . verwarring . verwArRing . verwarring . verwarring . VErwarring . verwaRRing . verwarring . VERWARRING . verwarring . verwarring . verwarring . verwarring . VERWARRing . verwarring . VERWARRING. verwarring . verwarring . VerWarRinG . verwarring . is misschien een orde die ik niet begrijp .
vrijdag 2 juli 2010
DE DOOD
~ EEN OBESERVATIE ~
EEN MEISJE
GEEN MOEDER
TWEE DOODGRAVERS
DE SNEEUW VALT HUIVEREND
NAAR BENEDEN
het meisje bleef achter. haar handen klauwden in de sneeuw. wit waren ze, haar handen, in mijn ogen haast witter dan de sneeuw. haar hart was gebroken. uit elkaar gesprongen als glas. en de stukken lagen voor haar in de sneeuw. de wind woei over het kerkhof, trok aan haar bleke blonde haren en sneed door haar oude wolle jas. ze huiverde en probeerde te huilen. maar de tranen waren kwijt. de doodgravers stonden de kijken. leunend op hun schop. kijkend naar het verdriet van het meisje. en ik keek met ze mee. mijn hoofd gebogen maar mijn ogen op het kleine gestalte gericht. waarom was ik gekomen? ik had niet moeten komen. het meisje krabte met haar nagels over haar wangen. wanhopig was ze. wanhopig op zoek naar haar tranen. want huilen zonder tranen doet het meeste pijn. dat weet ik. want iemand zoals ik, heeft geen tranen om te huilen. laat staan de kracht om verdriet te voelen. nu begon het meisje onbedaarlijk te beven. en langzamerhand drongen te gedachtes tot haar binnen. de gedachtes die aan haar vroegen; hoe nu verder? ik wou dat ik de gedachtes kon opvangen. van haar afschermen. ze buitensluiten. maar dat kon ik niet. de avond begon te vallen. het donker viel neer op het kerkhof. en het meisje wist dat haar tijd over was. langzaam stond ze op met bibberbeentjes en greep de stukken en splinters hart bij elkaar uit de sneeuw. ze stopte ze in haar jaszak. niet in staat om nog meer te voelen dan dat ze toen deed. het meisje draaide zich om en liep weg. haar blote voeten maakten kleine stapjes in de sneeuw. ze keek nog één keer om en ik zwaaide naar haar.
maar ze waaide niet terug.
natuurlijk niet, wie zwaait er nou naar de dood?
zondag 27 juni 2010
Rennen, rennen, rennen. Voeten stampen over de grond, stampen over mensenzielen en monstergedachtes. Zo anders, zo hetzelfde. En ze weet het niet meer. Ze weet niets meer. Alles weg, verdwenen, opgelost. En ze rent. Rent als een dier op de vlucht voor zijn eigen angst. Ze rent langs bossen en langs meren. Langs steden en boerderijen. Verder en nog verder. Zo ver mogelijk weg, weg van haarzelf. Haar borst pompt op en neer en haar voeten zijn gevoelloos. Of nee, ze voelt ze juist, ze voelt ze maar al te goed. Ze steken en branden. Branden, net als haar ogen waarvan de tranen op zijn. Verspilt. Verloren. En ze rent. Ze rent en rent en rent. Met grote passen rent ze, vliegend over de aarde. Vliegen wil ze. Loslaten. Verlaten. Veranderen in iets van een andere wereld. Maar steeds raakt haar stekende brandende voet weer de aarde. Het mos, het gras of het zand. En met een dreun komt ze tot de werkelijkheid. Ze is wat ze is. Ze is waar ze is. En dat is het.
En dan, aan het einde van een reuze sprong. Een sprong van vliegen en dromen die vervult raken en weer breken, staat ze stil.
Een klif.
Een zee.
Niets.
Ze kan niet verder. En ze schreeuwt. Ze schreeuwt met haar hele lichaam, met alle lucht en alle zuurstof en alle kracht die ze nog in zich kan vinden. En de schreeuw raast verder.
Vliegt van de klif over het water. Scheurt over de golven met hun witte koppen en laat de meeuwen schrikken. En dan vind de schreeuw een vriend, de wind, de storm. En samen reizen ze verder. Verder en verder. Razen over water of schuimkoppen en vissersboten. En dan is de vriend weg. De wind gaat liggen en de storm geeft het op. En de schreeuw valt. Valt naar beneden en verdwijnt in het niets.
Of in het al.
donderdag 10 juni 2010
een sprookje
Er was eens een Sultan maar hij bezat maar een klein rijk. Zijn kleine rijk lag tussen allerlei grote landen in met Sultans die veel meer macht bezaten dan hij. Maar de Sultan had dan misschien wel een klein land, een hoop trots had hij ook. Daarom gebood hij één van zijn raadsheren naar zijn kamer en vroeg hem wat deze andere Sultans wél hadden wat hij niet had. Daarop antwoordde de raadsheer dat de Sultans van de omliggende rijken een harem zo groot bezaten dat daarmee meteen hun macht en rijkdom benadrukt werd. Hier moest de Sultan even over nadenken. Voor zich zag hij het lieve gezicht van zijn vrouw. Met haar grote bruine ogen als die van een ree en haar zachte wangen. Maar dat beeld werd al gauw verjaagd toen de Sultan nog een aan de woorden van de raadsheer dacht. Gauw liet hij wel honderden boodschappers eropuit sturen om de mooiste meisjes uit het land te verzamelen. Zijn harem groeide met de dag, want er woonden een hoop mooie meisjes in zijn land. En al gauw werd de Sultan van het kleine rijk geroemd om zijn harem. De sultan kon zijn geluk niet op en stapte rond zo trots als een pauw. Nooit was hij nog thuis en zijn vrouw miste hem vreselijk. Zo gingen de dagen, weken en zelfs maanden of jaren voorbij. Tot er op een dag er iets vreselijks gebeurde waardoor de Sultan verscheurd werd van verdriet. Graag wou hij zijn hart luchten en een schoot hebben om op uit te huilen. Daarom ging hij langs bij een meisje uit zijn harem die hij erg graag mocht omdat zij goed kon luisteren. Bij haar luchtte hij zijn hart maar het meisje leek deze keer niet te luisteren. Ze pulkte maar wat aan haar lange zwarte krullen en begon gauw over wat anders toen de Sultan een stilte liet vallen. Teleurgesteld en nog steeds even verdrietig verliet de Sultan het meisje. Daarna ging de Sultan langs bij een meisje met kleine handjes zo zacht als fluweel. Hij hoopte dat haar aanrakingen hem zouden kunnen troosten. Maar toen hij bij het meisje was en zijn verhaal vol verdriet vertelde hield zij haar handen gevouwen in haar schoot en maakte geen aanstalten om hem te troosten. Nog teleurgestelder en verdrietiger dan dat de Sultan eerst was geweest verliet hij het meisje.
Daarna ging de Sultan langs bij een meisje met grote blauwe ogen, wat heel bijzonder was in zijn land. Hij hoopte dat deze mooie ogen hem zouden kunnen troosten. Maar toen hij bij het meisje zat en zijn verhaal vol verdriet deed hield zij haar ogen alsmaar neergeslagen. Maar toen hij bij de deuropening stond om ook haar weer te verlaten keek het meisje op en zei zachtjes ‘U zult enkel uw troost kunnen vinden bij een vrouw van wie u evenveel houd als zij van u.’ Daarna sloeg het meisje gauw weer haar blauwe ogen neer. Maar de Sultan knikte en het enige wat hij nog voor zich zag was een gezicht met grote bruine ogen als die van een ree en met zachte wangen.
Die avond ging de Sultan voor het eerst sinds dagen, weken, maanden of misschien wel jaren voor het eerst weer de kamer van zijn vrouw binnen. Hij bood zijn excuses aan en zij sloot hem in zijn armen. Daarna troostte ze elkaar zoals alleen maar twee mensen die van elkaar houden elkaar kunnen troosten.
Daarna ging de Sultan langs bij een meisje met grote blauwe ogen, wat heel bijzonder was in zijn land. Hij hoopte dat deze mooie ogen hem zouden kunnen troosten. Maar toen hij bij het meisje zat en zijn verhaal vol verdriet deed hield zij haar ogen alsmaar neergeslagen. Maar toen hij bij de deuropening stond om ook haar weer te verlaten keek het meisje op en zei zachtjes ‘U zult enkel uw troost kunnen vinden bij een vrouw van wie u evenveel houd als zij van u.’ Daarna sloeg het meisje gauw weer haar blauwe ogen neer. Maar de Sultan knikte en het enige wat hij nog voor zich zag was een gezicht met grote bruine ogen als die van een ree en met zachte wangen.
Die avond ging de Sultan voor het eerst sinds dagen, weken, maanden of misschien wel jaren voor het eerst weer de kamer van zijn vrouw binnen. Hij bood zijn excuses aan en zij sloot hem in zijn armen. Daarna troostte ze elkaar zoals alleen maar twee mensen die van elkaar houden elkaar kunnen troosten.
woensdag 2 juni 2010
eventjes
we lagen daar op onze rug. en wat we zagen waren net sterren. en jij vertelde me dat deze sterren onze herinneringen waren. herinneringen aan onze wereld van twee.
herinneringen aan een donkere hemel die de hemel misschien niet was. en jij verdween zomaar. zomaar achter die donkere hemel die de hemel misschien niet was. en je liet me achter met de sterren die misschien wel helemaal geen sterren waren. en je liet me achter met de herinneringen aan onze wereld van twee. en eventjes dacht ik dat dat genoeg was
eventjes
maar eventjes duurt maar eventjes
zondag 30 mei 2010
wilt iemand
me redden ?
gewoon zomaar
gewoon zomaar om dat ik dan opeens denk
dat ik dan denk dat alles te veel wordt
te veel van die dingen
die dingen die maken dat het lijkt alsof je hoofd
je eigen hoofd niet meer is
maar die van iemand anders
iemand anders die je niet kent en waarvan
waarvan je denkt dat die iemand vast ook niet zo
ook niet zo aardig is
wilt iemand
me redden ?
gewoon zomaar .
vrijdag 14 mei 2010
maandag 10 mei 2010
harten gevuld met leegte vol liefde
Donkere bruine ogen achter ramen van donkere druppels. Alsof je nooit gezegd had dat. En ik nooit geschreeuwd had want. En dat honderduizend dingen oplosten en wegvlogen langs de lantarenpalen en de grijze flatgebouwen hoog de lucht in waar ze verdwenen tot kleine stipjes. Te klein om te zien. Te klein om te voelen. Klein genoeg om te vergeten.
Harten gevuld met leegte vol liefde. Langzamerhand ga je van me weg. Auto’s stromen langs en jij stroomt met ze mee. Honderdduizend dingen die pijn doen. Honderdduizend dingen om te vergeten. Ik wil armen om om me heen te slaan. Woorden om me te sussen. Kussen om me mooi te voelen.
Je verdwijnt uit het zicht. Ik kijk omhoog naar die honderdduizend dingen. Water spat op mijn gezicht.
Het regent.
zaterdag 8 mei 2010
donderdag 6 mei 2010
ik heb je lief
omdat vliegen tegen de wind niet kan
en zwemmen zonder water
bubbels blazen zonder lucht
en denken zonder honderdduizend vragen
ik heb je lief
en zwemmen zonder water
bubbels blazen zonder lucht
en denken zonder honderdduizend vragen
ik heb je lief
Abonneren op:
Posts (Atom)